Wanneer is groene waterstof hernieuwbaar?

Het is natuurlijk fijn dat er eindelijk meer duidelijkheid komt over de criteria die hiervoor gaan gelden, maar meteen rijzen er ook zorgen of deze nieuwe regels niet te veel belemmeringen opleveren voor de opschaling van de groene waterstofproductie. Of die zorgen terecht zijn, is nog moeilijk te zeggen. Laten we eerst de voorwaarden eens onder de loep nemen. Waterstof mag de titel ‘hernieuwbaar’ voeren als het geproduceerd is met ‘additionele’ hernieuwbare elektriciteit en het moet ten minste 70% CO2-reductie opleveren ten opzichte van het fossiele alternatief. Beide criteria hebben een aparte gedelegeerde handeling.

Additionaliteit (artikel 27(3) REDII)

De gedelegeerde handeling over artikel 27(3) REDII stelt voorwaarden aan de gebruikte en gecontracteerde elektriciteit voor productie van waterstof met elektrolyse. In de eerste plaats moet het gaan om elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, bijvoorbeeld zon of wind of waterkracht. Waterstof uit kernenergie of uit aardgas met CCS (blauwe waterstof) vallen hier niet onder. Voor dergelijke ‘koolstofarme’ waterstof komen later aparte regels.

Deze regel geldt niet alleen als er sprake is van een directe kabelverbinding tussen het park en de elektrolyser, maar ook als de waterstofproducent de elektriciteit via een Power Purchase Agreement (PPA) inkoopt en gewoon via het elektriciteitsnet bij de elektrolyser komt. In dat geval moet de waterstofproductie wel aan extra voorwaarden voldoen:

  1. de elektriciteitsproductie mag geen subsidie hebben ontvangen.

  2. de elektriciteitsproductie-installatie mag maximaal 36 maanden ouder zijn dan de elektrolyser.

  3. de elektriciteitsproductie-installatie en de elektrolyser moeten in dezelfde biedingszone staan. Voor ons land betekent dat dat beiden in Nederland moeten staan. Onder voorwaarden mag de elektriciteit uit een aangrenzend land komen.

  4. de hoeveelheid opgewekte hernieuwbare elektriciteit moet op uurbasis gelijk lopen met inzet/verbruik in de waterstof-elektrolyser.

Tot 2027 gelden er soepeler regels en hoeft nog niet te worden voldaan aan de eerste twee eisen. Ook hoeft de productie van de hernieuwbare elektriciteit nog niet op uur- maar op maandbasis gelijk te lopen met de inzet ervan.

CO2-reductie (artikel 28(5) REDII)

Daarnaast moet het waterstofgas minstens 70% CO2-reductie opleveren ten opzichte van het fossiele alternatief. De tweede gedelegeerde handeling, op basis van artikel 28(5) REDII, bepaalt de referentiewaarde van het fossiele alternatief op 94 gram per MJ (dat is gelijk aan de energetische waarde van ruim 8 gram waterstof). Daarnaast wordt in deze regeling de methodologie uiteen gezet voor de berekening van de gerealiseerde CO2-reductie van productie tot en met toepassing van de geproduceerde waterstof of andere RFNBO (Renewable Fuels of Non-Biological Origine).

Strikte regels omwille van steun voor echte verduurzaming

Met beide gedelegeerde handelingen heeft de Europese Commissie een set ontwerpregels opgesteld waarmee beoogd wordt alleen échte verduurzaming te steunen. Opschaling van de waterstofgasproductie op basis van aardgas of elektriciteit van fossiele oorsprong is immers onwenselijk vanwege de daarmee samenhangende CO2-uitstoot. Tevens moet worden voorkomen dat het elektriciteitsnet verder onder druk komt te staan door de bouw van grootschalige waterstofelektrolysers.

Tegelijkertijd valt te verwachten dat de gedetailleerde voorwaarden bijvoorbeeld over de correlatie tussen de (niet regelbare) groene energieopwek en de waterstofproductie flinke drempels van technische en financiële aard zullen opwerpen. Dit zal naar verwachting de onderhandelingspositie van waterstofproducenten verslechteren, en dat kan de opschaling van de hernieuwbare waterstofproductie vertragen. Ook dat is onwenselijk. De praktijk zal moeten uitwijzen of de ingezette koers de beste is.

Door : Jeanine Zwalve-Erades.

Bron : Royal HaskoningDHV